dinsdag 24 december 2013

De Defensie nota en Visie : kan het nog erger ?


De voorzitter van de KNVOL, Luitenant -Generaal b.d. Peter Striek, analyseert in dit artikel de onlangs verschenen defensienota en beantwoordt de vraag of deze wel “in het belang van Nederland” is.

In mijn artikel over het rapport “Clingendael’s visie op de krijgsmacht van de toekomst” van februari 2013 gaf ik al aan dat het een blunder van de eerste orde is dat een instituut als Clingendael bij een onderzoek naar de toekomstige krijgsmacht van Nederland uitgaat van het huidige defensiebudget.
Het zou m.i. de eenvoudige benadering van “doelstellingen, taken, middelen” moeten zijn. Een wetenschappelijk instituut zoals Clingendael zou dat moeten weten. De politieke leiding van het Ministerie van Defensie kent die methode natuurlijk ook, alsmede de leden van het kabinet die ook de defensienota moeten goedkeuren. Dat zijn echter geen wetenschappers maar politici.
Dus het is heel begrijpelijk dat de nieuwe Minister van Defensie een defensienota heeft laten opstellen binnen de financiële mogelijkheden van het hevig geslonken budget.
Die nota draagt de naam “In het belang van Nederland”.

Niet blij

De minister zegt over die nota dat Defensie een fundamentele investering is in onze vrijheid, veiligheid en welvaart. “Een robuuste en responsieve krijgsmacht is in óns belang en het past bij de positie van een handelsnatie als Nederland, in de top-10 van de meest concurrerende economieën en het 7e exportland in de wereld. De mondiale ontwikkelingen doen vermoeden dat militaire missies in de toekomst niet minder veeleisend of divers zullen worden. Een krachtige en internationaal inpasbare krijgsmacht blijft daarom nodig “, aldus de minister. Van deze constatering word ik heel blij.

In tegenstelling tot het rapport van Clingendael, verwijst de nota “In het belang van Nederland” wel naar de interdepartementale Strategische Monitor die ten grondslag ligt aan de Internationale Veiligheidsstrategie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Strategie Nationale Veiligheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Bij het kijken naar de strategische omgeving van Nederland, wordt aangegeven dat ons land als open samenleving sterk afhankelijk is van de wereld om zich heen. In die wereld is sprake van onzekerheid, afnemende stabiliteit, plots opdoemende crises en nieuwe bronnen van internationale spanning. Kortom, risico’s voor onze vrijheid, veiligheid en welvaart.
Terwijl in sommige delen van die wereld meer wordt geïnvesteerd in het defensieapparaat, is in Europa sprake van een forse afname van de defensiebestedingen. Tegelijkertijd richten de Verenigde Staten zich meer op Azië, waardoor Europa zijn belangen steeds meer zelfstandig zal moeten behartigen.
Deze constatering wordt niet afgesloten met de conclusie dat we alleen daarom al samen met de Europese partners meer aan onze defensie zullen moeten besteden; daar word ik niet blij van.

Sterkste schouders

In hoofdstuk 3 van de nota, Samenwerking, wordt aangegeven dat Nederland niet in staat is op eigen kracht zijn veiligheid te garanderen en dat daarom de NAVO de hoeksteen blijft van ons veiligheidsbeleid. Daarbij is de verdeling van lasten en risico’s tussen lidstaten essentieel voor de geloofwaardigheid en slagvaardigheid van NAVO, EU, VN en OVSE, aldus de nota.
Maar het lidmaatschap van een bondgenootschap brengt ook verplichtingen met zich. Daarbij mag naar mijn mening het bondgenootschap er wel van uitgaan dat Nederland als handelsnatie in de top-10 van de meest concurrerende economieën en het 7e exportland in de wereld (zie hiervoor) als tweede rijkste land van Europa, als 7e investeerder in de wereld, proportioneel zal bijdragen aan het bondgenootschap (zijnde de 2 % van het BNP die de NAVO vraagt aan de lidstaten). Het zou zo moeten zijn, zoals we recent in de politieke arena voortdurend horen: “de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen”. Het is in feite een soort inkomensafhankelijke bijdrage aan vrijheid, veiligheid en welvaart.
We moeten ook eerlijk melden aan onze bondgenoten wat onze bijdrage is. We geven aan “Brussel” aan dat we ca. 1% van ons BNP besteden aan Defensie. Maar in werkelijkheid is dat slechts 0,8 % omdat Nederland ook de pensioenen en wachtgelden meerekent. We geven dus 20 % te veel aan.

Uitgangspunten

De nota “In het belang van Nederland” moet nog wat “lijken uit de kast” halen en komt dan met 2 uitgangspunten voor de samenstelling van onze krijgsmacht.

1. De krijgsmacht moet zo goed mogelijk kunnen omgaan met diffuse dreigingen en risico’s en voorbereid zijn op een scala aan inzetmogelijkheden in alle fasen van een conflict.
2. De krijgsmacht moet betaalbaar zijn, nu en op de lange termijn.

Defensie streeft naar financiële en operationele duurzaamheid, naar een relevante krijgsmacht, die internationaal is ingebed en op onderdelen afhankelijk van partners.
De uitkomsten van deze benadering zijn u intussen bekend, evenals de laatste bijstellingen waardoor een aantal ingrepen in de organisaties konden worden teruggedraaid. Wat hierbij vooral opvalt, is de kwetsbaarheid van de organisatie. Een paar kleine financiële bijstellingen leiden tot ingrijpende operationele gevolgen (deze keer positieve).

Nog niet in balans

In dit verband past de mening van de Algemene Rekenkamer (Validering van de nota “In het belang van Nederland”) dat de nota geen zekerheid biedt dat Defensie in staat zal zijn van jaar tot jaar alle uitgaven binnen de financiële ruimte te houden. De Rekenkamer constateert dat de inzetbaarheidsdoelstellingen zijn verlaagd en de ambities van de krijgsmacht en de mogelijkheden om die te realiseren weliswaar dichter bij elkaar zijn gekomen maar dat dit nog niet wil zeggen dat zij in balans zijn. “Ook met de maatregelen uit de nota is nog steeds sprake van een kloof tussen de verlaagde ambitie en de capaciteiten van de krijgsmacht waardoor ook in de toekomst concessies gedaan zullen moeten worden aan de uitvoering van taken of aan de getraindheid van het personeel”.
Toch blijft de minister van mening dat we nu financieel en operationeel duurzaam zijn.

F-35

De Algemene Rekenkamer heeft ook uitgebreid aandacht besteed aan de vervanging van de F-16. Defensie geeft aan dat met 37 F-35’s de onafgebroken gelijktijdige inzet van 4 (vier) gevechtsvliegtuigen mogelijk is ter ondersteuning van Nederlandse grondtroepen zoals eerder in Uruzgan en Kunduz. De Rekenkamer onderschrijft de stelligheid van deze uitspraak niet omdat de berekeningen van Defensie uitgaan van een regeling met België over het gezamenlijk uitvoeren van de QRA-taak boven elkaars grondgebied (hierbij speelt de soevereiniteit van beide landen een cruciale rol), die er nog niet is. Bovendien worden vraagtekens gezet bij de exploitatiekosten en is er geen rekening gehouden met mogelijk verliezen van een of meer F-35’s.
En wat gebeurt er als er bij voorbeeld maar 35 toestellen kunnen worden aangeschaft?

De kanttekening is m.i. terecht maar gaat geheel voorbij aan het feit dat we nu op het moment zijn aangekomen dat de verhouding tussen aanwezige vliegtuigen en inzetbare vliegtuigen geheel zoek is.
In de periode 1979 – 1992 zijn 213 F-16’s ingestroomd. In 1999 hadden we nog 138 toestellen en gingen we terug naar 120 F-16’s. Voor missies waren toen 54 toestellen beschikbaar (45 %). In 2007 was die verhouding 87/42 (48%), in 2011 nog maar 20 %, Tot 2023 13 % (61/8). Daarna is de F-35 ingestroomd en kunnen we 4 (vier) toestellen onafgebroken gelijktijdige inzetten; nog geen 10 % van de capaciteit. We hadden dus al vragen moeten stellen toen in 2011 nog maar 14 van de 68 toestellen voor inzet beschikbaar waren. M.i. ligt het kantelmoment bij ca. 50 %.
We gaan € 4,5 miljard investeren (over een periode van ca. 10 jaar) en per jaar € 270 miljoen aan exploitatie uitgeven om 4 vliegtuigen te kunnen inzetten! Er is dus ook geen behoefte meer aan een squadronstructuur. Dit is hét bewijs dat het defensiebudget veel te klein is om zulke dure geavanceerde vliegtuigen aan te schaffen.
Als we daarbij de intenties van de politiek nog meenemen, kan het ook nog zo zijn dat deze vliegtuigen wellicht nooit zullen worden ingezet in welk conflict dan ook. Als voorbeeld noem ik dan Libië. Daar mochten een paar F-16’s wel het luchtruim bewaken, maar zonder het gebruik van wapens.
Ik neem overigens aan dat het gepresenteerd kostenplaatje voor de F-35 inclusief de benodigde munitie is.
Verdringingseffect?

In dit kader maakt de minister overigens de opmerking dat er door de keuze voor de vervanging van de F-16 geen verdringingseffecten zullen ontstaan voor andere wapensystemen, omdat er nu een taakstellend budget is vastgesteld. Tegelijkertijd constateren we dat er ook minder vlieguren voor de Chinook helikopter in de begroting staan omdat er geen uren meer nodig zijn om Mariniers te trainen die van het JSS zouden opereren (maar het JSS komt er nu wél) en omdat één luchtmobiel bataljon op een lager niveau wordt opgeleid. Omdat er minder vlieguren worden gemaakt, ontstaat ook minder training voor de helikopter-crew. Het gevolg daarvan is dat de Chinook’s niet inzetbaar zijn voor het hoge deel van het geweldsspectrum. En dat wil zeggen dat ook de luchtmobiele brigade en/of de bataljons niet inzetbaar zijn in het hoge deel van het geweldsspectrum. Daarbij komt bovendien dat er niet eens voldoende helikoptercapaciteit is om één luchtmobiel bataljon in één slag te kunnen verplaatsen. En toch zijn er geen verdringingseffecten?

Krijgsmacht niet duurzaam

De maatregelen in de nieuwe defensienota leiden dus niet tot een financieel en operationeel duurzame krijgsmacht. Zo zou voor een gezonde defensieorganisatie een investeringspercentage nodig zijn van 
20 %. Dat wordt pas gehaald in 2018. Intussen komt de krijgsmacht tot die tijd 16 % voor investeringen tekort: € 1,2 miljard.

Ik had van een regering met de VVD als grootste partij meer visie en overtuigingskracht in de coalitie verwacht. Een visie die ten minste zou aangeven dat op dit moment iedereen de broekriem moet aanhalen, maar ook zou constateren dat het huidige budget voor Defensie niet past bij de rol en de plaats van Nederland in de wereld. De minister had een herstelplan moeten aangeven met een inhaalslag waarbij de eindsituatie voor het defensiebudget (misschien pas over 10 jaar) dicht bij de 2 % van het BNP zou moeten liggen.

Stabiliteit en veiligheid in de wereld zijn van levensbelang voor Nederland.

De krijgsmacht kan en moet in staat zijn daaraan in bondgenootschappelijk verband proportioneel bij te dragen.

De omvang en kwaliteit van onze krijgsmacht moeten in evenwicht zijn met de positie van Nederland in de wereld en de rol die we mondiaal willen spelen; er moet sprake zijn van een evenwicht tussen risk sharing en burden sharing; een evenwicht tussen ambities en taken. Nederland heeft recht op een krijgsmacht die er toe doet.

De in de nota gepresenteerde krijgsmacht is niet “in het belang van Nederland”.
… niet in het belang van onze krijgsmacht.
… niet in het belang van al die fantastische mannen en vrouwen in uniform.











donderdag 19 december 2013

Vice - Admiraal Mathieu Borsboom : In het belang van Nederland



Nederland is als maritieme handelsnatie voor onze welvarendheid voor een belangrijk deel afhankelijk van een stabiele internationale rechtsorde en vrij economisch handels-verkeer. Gezien het belang van de fysieke distributie van goederen, ligt het niet voor de hand dat dit snel zal veranderen. De bulk van de intercontinentale im- en export gaat per schip via nauwe zeestraten en hebben een ‘just in time’ karakter. Iedere onderbreking van de goederenstroom over zee, hoe kort ook, heeft een significant economisch effect. Dat weet iedereen binnen de maritieme wereld.

Nieuwe economische en geopolitieke grootmachten zijn in opkomst. Dit zorgt ook militair voor een hoge mate van onzekerheid. Het internationale systeem heeft bovendien steeds meer een multipolair karakter gekregen. Drugskartels hebben vaak meer financiële middelen tot hun beschikking dan de overheden in de landen waar zij actief zijn. De afwezigheid van een goed functionerende rechtsorde in landen als Somalië heeft bijgedragen aan de opkomst van piraterij.

Veiligheid op zee is dus geen vanzelfsprekendheid meer. Daarom investeren wij als Koninklijke Marine in maritieme taken in het lagere deel van het geweldsspectrum, zonder de kans op een conflict in het hogere geweldsspectrum uit het oog te verliezen. We erkennen daarbij dat maritieme operaties in de 21e eeuw verschuiven van beheersing van grote zeegebieden, naar controle op maritieme knooppunten, scheepvaartroutes, kustwateren en conflicten op de grens van land en water.

Nederland heeft daarmee een marine die klaar is voor haar taken, afgestemd op de huidige vraag. Maar de vraag is of wij de ‘veiligheid op en vanuit zee’ ook in de toekomst kunnen blijven bieden. Door toenemende bezuinigingen is onze operationele slagkracht immers onder druk komen te staan. We kunnen daarom niet meer op alle fronten veiligheid bieden. Zelfs niet met de steun van onze internationale partners. De bodem is bereikt.
Ondanks dat ben ik trots op ‘mijn’ marine. Met relatief weinig middelen leveren wij een hoogwaardig en betaalbaar operationeel product. De Koninklijke Marine kan dan ook zonder schroom worden aangeduid als ‘triple A’. Een marine die op alle fronten Active, Adaptive en Affordable is. U steunt ons door het belang van de marine niet als vanzelfsprekend te beschouwen en ons publiekelijk te ondersteunen. Samen werken we immers in het belang van Nederland en de welvaart voor onze Nederlanders. En dat mag best verteld worden!

Deze colum werd op 18 december jl. gepubliceerd in Maritiem Nederland

Valt Japan China aan voor het te laat is ?



China roert zich in de regio, Japan dreigt daarvan de dupe te worden en de VS zitten er tussenin. 
Het wachten is op een grote klap, schrijft  Jonathan Holslag.

Twee Amerikaanse bommenwerpers dreunden vorige week boven de Oost-Chinese Zee, dwars door de luchtverdedigingszone die China er had afgekondigd. Daarmee leek het strategisch evenwicht in de regio opnieuw hersteld, zoals dat ook in de voorbije jaren gebeurde, telkens als Peking zijn militaire macht zeewaarts uitbreidde. Niets is echter verraderlijker dan die ogenschijnlijke voorspelbaarheid. Het is inderdaad zo dat de Verenigde Staten nog veel speelruimte hebben om het Chinese opstomen in de Pacifische regio te vertragen, maar dat geldt niet voor de buurlanden zoals Japan. In de Pacifische regio is de vraag niet zozeer of China de Verenigde Staten zal uitdagen wanneer eerstgenoemd land sterk genoeg is, maar of Japan de wapens zal opnemen alvorens het daarvoor te zwak wordt.

De rivaliteit in de Stille Oceaan is in wezen een geopolitiek ‘nul-somspel’ tussen Peking en Washington. Al sinds de jaren vijftig probeert Amerika mogelijke uitdagers af te blokken aan de veiligheidsperimeter die zich uitstrekt van Japan tot Australië. Daarvoor onderhoudt het een keten van militaire bases en de machtige Zevende Vloot. China daarentegen wil dat kordon doorbreken. Het is trouwens exact zestig jaar geleden dat Mao Zedong de opdracht gaf om een nieuwe muur op te werpen, op zee deze keer, van plaatstaal, sensoren en kanonnen. Sindsdien heeft China een strak stappenplan om zijn militaire macht verder en verder naar het oosten te projecteren, voorbij Taiwan, voorbij het strategische eiland Guam en uiteindelijk tot aan Hawaii. Het succes van de ene speler is het verlies van de andere.

China mag dan nog niet in staat zijn om de imponerende Zevende Vloot voorbij de eerste eilandengordel uit te dagen, daarbinnen krijgt de maritieme muur van Mao stilaan gestalte. De Chinese werven lanceren nieuwe oorlogsboten in een verpletterend tempo, met de laatste vijf jaar alleen al een vliegdekschip, twee grote amfibische schepen, zes destroyers, zestien fregatten, achttien korvetten en zes onderzeeërs. Die vloot wordt beschermd met uiterst modern luchtdoelgeschut en enkele honderden gespecialiseerde gevechtsvliegtuigen. Tezelfdertijd heeft China zwaar ingezet op asymmetrische oorlogvoering, met zeemijnen, ballistische raketten die Amerikaanse vliegdekschepen kunnen raken, platforms voor elektronische verstoring en de capaciteit om vijandige satellieten te verblinden of uit te schakelen.

De VS hebben daarop gereageerd met hun zogenoemde offshore control. De bedoeling van die strategie is China in geval van een conflict op te sluiten binnen de eerste eilandengordel, de maritieme aanvoerroutes af te snijden en bondgenoten te beschermen. Peking is naarstig op zoek naar opties om zo’n blokkade te doorbreken of te omzeilen, maar de meeste defensieplanners gaan ervan uit dat het daar nog twintig jaar voor nodig heeft; twintig jaar die ook Washington kan gebruiken om zijn positie te verstevigen.

Zoveel tijd heeft Japan echter niet. De spanningen tussen Japan en China worden vaak herleid tot het territoriale conflict over de Oost-Chinese Zee, maar dat is slechts een belangrijk symbolisch pijnpunt. De perceptie bij de Japanse beleidselite is dat – hoewel de VS gewoontegetrouw steun beloven – het lot van Japan ze eigenlijk geen moer kan schelen. Washington zal de archipel opofferen zodra een conflict met China dreigt en zal in afwachting daarvan eisen dat het land zich gedeisd houdt. Daarvan maken de Chinezen gebruik om de Japanse archipelstaat te omzwermen. Hun zeemacht houdt de ene na de andere oefening in de omgeving. De Japanse economie wordt geleidelijk aan leeggezogen. De demografische achteruitgang gaat gestaag voort. China hoeft alleen maar te wachten terwijl de Japanse macht stilaan zo dun wordt als een blaadje rijstpapier, klaar om weggeblazen te worden als dat Peking uitkomt.

Meer nog, die Japanse beleidselite staat ook bijzonder sceptisch tegenover de Abenomics, het soort economische politiek dat inzet op de devaluatie van de munt, de verruiming van de geldhoeveelheid en grootse infrastructuurprojecten. „Het probleem is dat we ons nog meer in de schulden werken terwijl de bevolking afneemt,” vertelde me een medewerker bij de Japanse centrale bank. „De enige manier om dit recht te trekken is de productiviteit te verhogen door innovatie en door meer van buitenlandse welvaart te profiteren. We zijn nu enkel bezig met het verzachten van de symptomen. De rekening voor die opportunistische therapie dreigt ondraaglijk hoog te worden.” Veel beleidsmakers houden rekening met een nieuwe stagnatie zodra de geldverruiming ophoudt, en met meer handelsgeschillen als de Abenomics wordt doorgedrukt. „Eigenlijk verklaren we met ons beleid de oorlog aan al onze economische partners.”

Hier hebben we alle elementen voor een toekomstige confrontatie. De kantelende machtsbalans tussen China en Japan leidt tot onzekerheid. Als het Japanse economische beleid inderdaad faalt, zal het land zich ongetwijfeld moeten schikken naar de toenemende invloed van Peking. Maar juist dat zal het lonend maken voor nationalistische politici om de angst bij de Japanse bevolking te bespelen en de binnenlandse spanningen te projecteren op het conflict met China.

In zo’n kruitvat is het slechts wachten op een nieuw incident om een nieuwe Pacifisch pandemonium te doen uitbreken.

Jonathan Holslag is docent internationale politiek aan de Vrije Universiteit Brussel. Zijn nieuw boek over Europa in de Aziatische eeuw verschijnt in februari.



Dit artikel is verschenen in het NRC Handelsblad van dinsdag 3 december 2013 op pagina 16 & 17



maandag 2 december 2013

Future Force Conference Professor Julian Lindley French



Amsterdam, Netherlands. 28 November. Future Force 2013 – Joint Operations in the Land Environment. 

These past two days I have had the honour of chairing a superb conference here in Amsterdam on behalf of the Commander, Royal Netherlands Army, Lieutenant-General Mart de Kruijf. Two key messages came out of this conference. First, if we Europeans want to keep Americans engaged in NATO and by extension engaged in Europe’s security, European armed forces will need to achieve a much deeper degree of co-operation and even integration. Second, in talking about the future force Europeans must stop talking so much about the past.

One of the mantra-ed nonsenses that one so often hears bandied around European militaries these days is that the absence of threat means there is nothing to plan for and more importantly nothing to plan together for. Rubbish! It was sobering to hear a Japanese colleague provide an assessment of insecurity in Asia-Pacific. Add that to the collapse of the Middle East state, energy insecurity and a whole host of other frictions the problems is not the lack of things to plan together for…but too many.
And therein rests the problem. European militaries and their political masters spend too much time looking in and down rather than up and out. Europe’s armed forces have become another political pawn in the interminable story of Europe’s flawed integration and thus Europe’s interminable and much of it self-inflicted strategic shrinkage.

That said, whether the European Union existed or not one would still need to see bigger European states co-operating more closely on matters defence and many smaller Europeans integrating their armed forces. Indeed, that is the only way Europeans are going to generate the credible military mass and manoeuvre, capability and capacity to underpin all other forms of power and influence – political, diplomatic and economic.

What struck me at the conference is the extent to which there is no longer a transatlantic divide but rather a trans-Channel divide. The Netherlands is clearly no longer part of the Anglo-American strategic community but rather part of the German-led ‘European’ community. That is both a shame and a contradiction because the one big country that is not thinking defence-strategically is Germany…and for good reason.
The essential take-away from this conference was that European armed forces will need to do more as one, more together and more with others. More as ‘one’ means real ‘jointness’, i.e. all a state’s military forces thinking, experimenting, and acting as a single military organic entity on land, at sea, in the air and within cyber and space. More together means Europeans across the Channel divide generating and deploying force far beyond Europe’s borders. And, as the Dutch contemplate sending a force to Mali at French request (and unacknowledged British support) it will mean acting more with others. That also means acting with other non-traditional allies and partners and critically the civilian agencies vital to mission success.

If we Europeans can together retain focus on the strategic by looking at the world together and having the courage to face up to its many challenges and frictions honestly then there is a chance that the vision implicit in this conference will be realised. If, on the other hand, strategy continues to be polluted by the politics of a Europe that not only sees ‘strategy’ as alien, but also the utility and purpose of armed force then Europeans will remain utterly divided and their collective strategic voice will decline into nothing more than the murmurings of the strategically-deranged.

Europeans are part of world security however much many seem to wish to deny it and it is no good Europeans playing tactical chess whilst the rest of the world plays strategic poker. Surely that was this week’s message from the two B-52s flying over disputed islands in the South China Sea. Of course, a European strategic culture can be fashioned of a sort from the more cuddly parts of international engagement but it would be utterly without balance. Europe’s armed forces must not become lightly-armed fig-leaves for European neo-pacifism. Europe must have teeth and those teeth must be sharp.

We British may not be flavour of the month in Europe (and we really do not care) but it is worth quoting the motto of the Royal Navy which within the next decade will again become Europe’s only truly strategic navy: “Si vis pacem, para bellum” (if you wish for peace, prepare for war). Europeans thankfully are not facing war at home but many around the world are. Europeans must at least be thinking about that.
Faced with an ever-expanding military task-list and yet ever-shrinking military forces and resources for Europeans strategic unity of effort and purpose will be the critical politico-military ‘commodity’. That in turn will demand European politicians and military leaders stop confusing politics with strategy. In other words, the future force must be a real force!

As Plato once said, “Only the dead have seen the end of war”.

Julian Lindley-French



























          


' East meets West ' Symposium over opkomst supermacht China




Rotterdam, 14 november 2013 – Nederland loopt een groot risico om economisch en

politiek van het wereldtoneel te worden weggespeeld. Niet in de laatste plaats omdat

China z’n historische plaats als ’s werelds grootste supermacht terug aan het claimen

is. Terwijl wij ons defensieapparaat in de uitverkoop hebben gegooid, zijn de Chinezen

hun gevechtskracht aan het opbouwen en wereldwijd strategische posities aan het

innemen. Deskundigen werpen een ontnuchterend licht op de nieuwe wereldorde

tijdens de door de KIM Alumni Vereniging georganiseerde Johan de Witt-lezing 2013.

“Nederland zal er veel meer rekening mee moeten houden hoe wij ons opstellen ten opzichte

van het buitenland. Onze houding ten opzichte van Oost-Europeanen heeft bijvoorbeeld een

rol gespeeld bij een deal tussen de havens van Rotterdam en Constanta. Maar ook het

leveren van militaire bijdragen speelt een rol bij de gunfactor waar we als Nederland op

kunnen rekenen bij bijvoorbeeld het bekleden van hoge functies bij internationale

organisaties. Als we niet, of steeds minder bijdragen, zullen we ook geen steun krijgen van

andere landen. En als we geen hoge functies in internationale organisaties bekleden, zullen

we internationaal steeds minder invloed krijgen. Dan wordt Nederland weggespeeld.”, aldus

Prof. Dr. Rob de Wijk, directeur van het The Hague Centre for Strategic Studies, tijdens de

Johan de Witt-lezing 2013. Het reciprociteitsbeginsel bleek een terugkerend thema tijdens de

presentaties in de Van Ghentkazerne in Rotterdam.

China als militaire grootmacht

Rob van Doorn, voorzitter van de KIM Alumni Vereniging, wond er geen doekjes om tijdens

zijn welkomstwoord: “Wij denken hier in Nederland veel te vaak dat wij het centrum van de

wereld zijn. Maar als je moeite neemt om eens keer naar bijvoorbeeld een Chinees te

luisteren – zoals wij vandaag naar de Chinese generaal buiten dienst Ching Tung Man

mogen gaan luisteren – krijg je een heel ander beeld voorgeschoteld.” Nou, dat Ching de

wereld vanuit een heel ander perspectief schetste was wel duidelijk. Hij was kraakhelder in

zijn uiteenzetting over de Chinese kijk op de ontwikkelingen in de wereld, op Europa, en in

het uiteenzetten van de Chinese ambities. De titel van het programma “East meets West

or… East beats West” was niet toevallig gekozen. De generaal maakte indringend duidelijk

dat de oprukkende economische grootmacht China bepaald niet overwegend gecharmeerd

is van de Europese Unie. Met name de wapenboycot vormt een belemmering die China

dwingt om zelf technologie op dit vlak te ontwikkelen. En dat de volksrepubliek zich militair

wil ontwikkelen, wordt gezien als een vanzelfsprekende noodzakelijkheid. Ching: “China

heeft een bevolking van 1,4 miljard mensen. Als het bij ons niet goed gaat met de economie,

dan gaat het wereldwijd niet goed. De statements die ik maak zijn niet bedoeld om onze

spierballen te laten zien. Wij hebben gewoon een veilige omgeving nodig om economisch

verder te kunnen groeien.”


Scepsis over Peaceful Rise

Professor Jonathan Holslag, verbonden aan het Brussels Institute of Contemporary Chinese

Studies (BICCS) van de Universiteit van Brussel, toont zich uitgesproken sceptisch over de

vreedzame opmars van China in de wereld. “De rationale die de Chinese machthebbers

aanvoeren bevat een aantal paradoxen waardoor de officiële strategie van de Peaceful Rise

niet zo geloofwaardig is.” Holslag schetste vier paradoxen: 1) Het ideale wereldbeeld van de

Chinese machthebbers staat op gespannen voet met hun opvatting van de realiteit zoals die

nu is. De leiders vrezen dat de wereld zich tegen China richt. En omdat ‘vliegen alleen om

een ei cirkelen waar barstjes in zitten’ kan het land maar beter beschikken over een sterke

krijgsmacht. 2) In de deals die China sluit wordt altijd gesproken over een win-win-situatie,

maar in de praktijk zit er wel meestal meer winst in voor China dan voor de internationale

partners. 3) Het liberalisme dat wordt beleden (met onder andere als uitgangspunt dat

wereldwijd vrije handel moet kunnen worden gedreven) staat in contrast met een duidelijk

nationalistische strategie. En 4) China lijkt zich door zitting te nemen in allerlei nieuwe

internationale organisaties in te bedden in internationale structuren. Maar tegelijk is er het

Gulliver syndrome: de angst om als reus te worden vastgesnoerd door allerlei kleinere

landen.

Plezierig samengewerkt

Schout-bij-nacht Ben Bekkering, in 2012 bevelhebber van de maritieme NATO en EU

operaties in het kader van piraterijbestrijding in de Golf van Aden, heeft ervaren dat er met

de Chineze marinecollega’s heel goed samen te werken valt. “Ik stond daar als commandant

voortdurend in contact met officiële vertegenwoordigers van wel vijftien nationaliteiten. We

hadden per land te maken met een veelheid aan ministeries en andere instanties. Voor zo’n

beetje alles dat we wilden doen was afstemming nodig en moesten we toestemming zien te

krijgen. De Chinezen waren eerlijk gezegd het makkelijkst benaderbaar en het meest

coöperatief. Wij hebben met hun marine uitstekend samen kunnen werken. Met bijvoorbeeld

de Indiaase marine hebben we nauwelijks samengewerkt. Dat contact liep toch gewoon

lastiger.” Bekkering vertelde ook dat de Chinezen het opmerkelijk vonden dat de richtlijnen

voor het Europese militaire optreden in de Golf blijkbaar door 27 landen werden bepaald. “Zij

konden zich nauwelijks voorstellen dat wij daar onze instructies van kregen. En toch is dat

zo. En in de praktijk werkt het nog ook.” Overigens maakte de schout-bij-nacht hier wel een

kanttekening bij: “Soms was het nodig dat we onder nationale vlag bepaalde dingen deden.

Dan kon er iets niet onder NAVO-vlag, of onder verantwoordelijkheid van de EU.”

Gewoon patrouilleren

Het fenomeen dat in de context van internationale vredesoperaties landen hun marines ook

expliciet hun eigen nationale taken opdragen, kwam Bekkering onder andere tegen in de

Middellandse Zee, als commandant van de NAVO-operatie Active Endeavor. “Als je naar de

wereldkaart kijkt, lijkt het erop dat de meeste grensconflicten tussen landen wel zijn opgelost,

of in kaart zijn gebracht. Wat weinig mensen zich realiseren is dat dat voor heel veel

zeegebieden helemaal nog niet geldt. Er zijn tal van gebieden waarvoor geldt dat er geen

overeenstemming is tussen landen over de Exclusieve Economische Zone. Redelijk dicht bij

huis bevindt zich zo’n omstreden stukje zeegebied zich aan de Noordkant van Israël. En

bijvoorbeeld Turkije erkent geen Exclusieve Economische Zone van Cyprus. Die zien de

wateren rond dat eiland gewoon als onderdeel van de Turkse Economische Zone. Toen wij

daar rond voeren in de Middellandse zee zagen we voortdurend marines van allerlei landen

hun eigen operaties uitvoeren. Een heel bijzondere situatie waarvan wij ons als onderdeel

van een NAVO-vredesmissie ook afvroegen hoe we daar meer om moesten gaan. ‘Gewoon

patrouilleren’, was de opdracht. Dus nou, dat hebben we gedaan.”

Van geopolitiek naar geo-economie

Dat het in de toekomst niet bij ‘gewoon patrouilleren’ zal blijven, lijkt voor de hand te liggen.

De Wijk: “Er is een nieuwe wereldorde aan het ontstaan. Niet-westerse landen die ook

economische groei nastreven houden een pleidooi voor allerlei nieuwe clubs. In de

geopolitiek komt de focus steeds meer te liggen op grondstoffenbelangen. Voor veel

grondstoffen geldt dat diversificatie van verwerving niet mogelijk is. Eenvoudig omdat de

meeste grondstoffen die belangrijk zijn voor de wereldeconomie exclusief gewonnen worden

in bepaalde landen.” Fosfaat bijvoorbeeld, zo vertelde De Wijk, wordt eigenlijk alleen

gevonden in Marokko. En wij zijn als Nederland naar verhouding enorm afhankelijk van dat

fosfaat, dat wij onder andere gebruiken als grondstof voor kunstmestproductie. En zo geldt

ook voor China dat bepaalde belangrijke grondstoffen die het land nodig heeft om z’n

economie te laten groeien afkomstig zijn uit ondermeer landen in Afrika. “Gezien de

oplopende schaarste aan grondstoffen ligt het voor de hand dat landen hun economische

belangen veilig zullen willen stellen. Ook met militaire middelen.” De Chinese reus zal z’n

invloed zeker in toenemende mate laten gelden, voorspellen de analisten. De Wijk: “Te meer

omdat China tot circa 1820 in absolute zin de grootste economie ter wereld was. China is in

de ogen van de Chinezen na een kleine tweehonderd jaar bezig met een economische

wederopstanding. Zij zullen vanuit hun beleving gewoon hun rechtmatige plek in de

wereldeconomie weer willen innemen. Zo werkt dat psychologisch nu eenmaal.”

Wake-up call

Het veiligstellen van grondstoffen die nodig zijn om de economie te laten groeien; het is

gewoon een kwestie van machtspolitiek. “Economische groei is nodig om van instabiliteit af

te komen. Dus moet je toegang hebben tot grondstoffen. Je moet invloed hebben in die

landen waar je van afhankelijk bent. En natuurlijk moet je militaire bases hebben om aan- en

afvoerroutes veilig te stellen.”, verklaart De Wijk de opbouw van de Chinese marinevloot en

haar aanwezigheid op steeds meer plekken op de wereld. “Het is hoog tijd dat we in Europa

wakker worden uit onze strategische winterslaap. De wereld is enorm veranderd. Mensen die

zeggen ‘de markt zal zelf z’n werk wel doen’ die zeggen eigenlijk dat ze geen idee hebben

waar ze mee bezig zijn.”, zo stelt hij. “
China is enorm voor internationale samenwerking.”,

verklaart generaal Ching. “Wij investeren in goede communicatie en het bevorderen van

wederzijds begrip. We lenen liever miljarden aan Amerika om daarmee meer begrip te

krijgen voor de Chinese belangen, dan dat we een oorlog aangaan met de Verenigde

Staten.”. Het moge duidelijk zijn, Westerse landen zullen China nog veel meer gaan

tegenkomen. Als handelspartner, of als concurrent. En ook de Chinezen laten zich de kaas

niet van hun brood eten. Holslag: “Er wordt wel gezegd dat Europa is veranderd van een

supermacht in een supermarkt. Maar Nederland lijkt meer op een outletstore voor Chinese

producten. Kijk maar eens naar hoe Nederland plat op z’n buik is gaan liggen voor de import

van Chinese zonnepanelen.” Of zoals Van Doorn tijdens het naparaten over de Johan de

Witt-lezing het zei: “We zijn in Nederland hoofdzakelijk met onszelf bezig. Ten tijde van Colijn

werd er gezegd: ‘Gaat u maar rustig slapen. De regering waakt.’ Levensgevaarlijk. Het is

hoog tijd dat we hier eens keer wakker worden met z’n allen en ons verdiepen in wat andere

mensen in het Oosten eigenlijk drijft.”


Mensenrechten, democratie en het belerende vingertje

En waar de professoren en de generaal het onderling over eens waren, is dat Europa niet al

te serieus genomen hoeft te worden. Want hoe kun je een belerend vingertje opsteken terwijl

je zelf je zaken niet goed op orde hebt?
Of zoals een van de toehoorders de organisatie na

afloop toevertrouwde: “Inhoudelijk bleef de Chinese generaal wat op de vlakte, ondanks zijn

openheid over een aantal zaken. Maar hij liet wel heel duidelijk zien hoe de Chinezen

denken en dat ze op zich vreedzaam willen zijn. Als het moet zullen ze echter keihard voor

hun eigen belang opkomen. De vraag van de laatste vragensteller uit de zaal was zeer

kenmerkend voor de houding van de EU ten opzichte van China; die ging over

mensenrechten en democratisering. Dat is precies het normatieve gedrag dat de Chinezen

verafschuwen. En dit soort vragen negeert hij dan ook gewoon. Sinds gisteren begrijp ik dat

dit met name is omdat de EU door hen niet heel serieus wordt genomen, als een soort

onderling kibbelende betweters die hun eigen zaken niet op orde hebben. In dat laatste
hebben ze nog gelijk ook.”